Waals Gewest


27 NOVEMBER 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de afwijkingen van de vogelbeschermingsmaatregelen (VERTALING).

Bron : WAALSE GEWEST
Publicatie : 23-02-2004
Inwerkingtreding : 04-03-2004
Dossiernummer : 2003-11-27/55

 

Inhoudstafel

Tekst

Begin

TITEL 1. - Bepalingen gemeen aan de afwijkingen.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. 1-9
TITEL 2. - Bijzondere bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Het ringen of het merken.
Art. 10-14
HOOFDSTUK II. - Het houden van uit de kweek voortkomende vogels.
Afdeling 1. - De erkende groeperingen.
Art. 15-16
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de vogelkweek.
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 17-19
Onderafdeling 2. - Gewoonlijk gekweekte kweekvogels.
Art. 20
Onderafdeling 3. - Niet gewoonlijk gekweekte kweekvogels.
Art. 21-24
Onderafdeling 4. - Andere kweekvogels.
Art. 25-26
Onderafdeling 5. - Kweekvogels van buitenlandse oorsprong.
Art. 27
Onderafdeling 6. - Tentoonstellingen van kweekvogels.
Art. 28
TITEL 3. - Aanvullende bepalingen.
Art. 29
TITEL 4. - Slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen.
Art. 30
HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen.
Art. 31-32
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 33
BIJLAGEN.
Art. N1-N4

AANHEF

 De Waalse Regering,
   Gelet op richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 over het behoud van de vogelstand;
   Gelet op de wet van 12 juli 1973 over natuurbehoud, inzonderheid op de artikelen 2, 5bis en 53, ingevoegd bij het decreet van 6 december 2001 van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wilde fauna en flora;
   Gelet op het verdrag van Bern inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa van 19 september 1979 en diens bijlagen II, III en IV, goedgekeurd bij de wet van 20 april 1989;
   Gelet op de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming, ondertekend te Brussel op 10 juni 1970, goedgekeurd bij de wet van 29 juli 1971 en het protocol, ondertekend te Luxemburg op 20 juni 1977, waarbij de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming gewijzigd wordt, ondertekend te Brussel op 10 juni 1970, goedgekeurd bij de wet van 20 april 1982;
   Gelet op beschikking M (76) 15 van het Ministercomité van de Benelux Economische Unie van 24 mei 1976 betreffende de vogelbescherming;
   Gelet op beschikking M (99) van het Ministercomité van de Benelux Economische Unie van 25 oktober 1999 tot opheffing en vervanging van beschikking M (72) 18 van 30 augustus 1972 betreffende de vogelbescherming;
   Gelet op het decreet van 14 december 1989 waarbij de Waalse Gewestexecutieve in staat wordt gesteld alle nodige maatregelen te treffen voor de toepassing of de uitvoering van de internationale verdragen en overeenkomsten inzake Jacht, Visvangst, Vogelbescherming en Natuurbehoud;
   Gelet op het besluit van de Waalse Regering <van> 14 juli 1994 betreffende de <bescherming> <van> de <vogels> in het Waalse Gewest;
   Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen, inzonderheid op artikel 1, 1.;
   Gelet op het advies van de "Conseil supérieur wallon de la Conservation de la Nature" (Waalse Hoge Raad voor het Natuurbehoud), gegeven op 18 maart 2003;
   Gelet op het overleg van de Benelux-staten van 1 oktober 2003;
   Gelet op het advies 35.842/2/V van de Raad van State, gegeven op 10 september 2003;
   Op de voordracht van de Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden;
   Na beraadslaging,

  Besluit : 

Tekst

Inhoudstafel

Begin

TITEL 1. - Bepalingen gemeen aan de afwijkingen.

  HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.

  Artikel 1. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° klepje : vangtuig bestaande uit een metalen geraamte in twee delen, voorzien van één of twee veren, waarbij het vaste deel aan de grond vastgemaakt is terwijl het met een net overdekte bovendeel het vaste deel bedekt en in werking gehouden wordt door een bevestigingsmiddel waarop het lokaas of een rekje gevestigd worden; het systeem wordt geactiveerd wanneer de vogel zich op dit lokaas of op het rekje neerzet;
  2° kluister : metalen klem met een rondvormige veer die enkel bestemd is voor het vangen van vogels;
  3° Raad : de "Conseil supérieur wallon de la conservation de la nature" (Waalse Hoge Raad voor Natuurbehoud);
  4° gemachtigde : de inspecteur-generaal van de Afdeling Natuur en Bossen of, al naar gelang het geval, de ingenieur-houtvester;
  5° Directie Natuur, Jacht en Visvangst : Directie Natuur, Jacht en Visvangst van het "Centre de recherche de la nature, des forêts et du bois" (Centrum voor Natuur-, Bos- en Houtonderzoek) van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;
  6° mistnetten : netten in banen, aan het stuk of in bepaalde vorm, vervaardigd van garens in synthetische of van kunstmatige vezels met een totale dikte van minder dan 150 deniers (16,2 mg per meter) en waarvan de maaswijdte gemeten over het garen kleiner is dan 35 mm;
  7° inspecteur-generaal : de inspecteur-generaal van de Afdeling Natuur en Bossen;
  8° hybride : vogel voortkomend uit een kruising tussen twee vogelsoorten;
  9° minister : de Minister van het Waalse Gewest bevoegd voor natuurbehoud;
  10° mutant : in gevangenschap geboren vogel waarvan de natuurlijke kleur afwijkt van die van de vogels van dezelfde soort of ondersoort die in het wild leven wegens een genetische mutatie;
  11° eieren : volledige zowel als uitgeblazen eieren, eierschelpen of delen van eierschelpen van de bij dit besluit bedoelde vogelsoorten;
  12° kweekvogels : in gevangenschap geboren en gekweekte vogels, doorgaans of niet doorgaans gehouden, normaal of mutant, levend, dood of opgezet, behorend aan één van de soorten die in het wild leven op het Europese grondgebied, met inbegrip van hun ondersoorten, rassen of variëteiten, ongeacht hun geografische oorsprong, evenals de hybriden tussen in gevangenschap geboren en gekweekte vogels;
  13° gewoonlijk gekweekte kweekvogels : kweekvogels van een soort vermeld onder bijlage II;
  14° niet gewoonlijk gekweekte kweekvogels : kweekvogels van een soort vermeld onder bijlage III;
  15° dierentuin : elke voor het publiek toegankelijke inrichting waar levende dieren behorende tot niet gedomesticeerde soorten worden gehouden en tentoongesteld, met inbegrip van dierenparken, safariparken, dolfinaria, aquaria en gespecialiseerde verzamelingen, evenwel met uitzondering van circussen, rondreizende tentoonstellingen en handelszaken voor dieren;
  16° dienst : de Afdeling Natuur en Bossen in de persoon van diens inspecteur-generaal of de door hem gemachtigde ambtenaren;
  17° Europees grondgebied : Europees grondgebied van de lid-Staten van de Europese Gemeenschap, alsook van de staten aangesloten bij het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa, ondertekend te Bern op 19 september 1979.

  Art. 2. Overeenkomstig artikel 5, § 1, van de wet over natuurbehoud en enkel op grond van één van de redenen vermeld in § 2, 1° tot en met 5°, van die wet kan de minister of diens gemachtigde een afwijking toestaan van de verbodsbepalingen bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet over natuurbehoud.

  Art. 3. § 1. De aanvraag tot afwijking wordt vastgesteld door middel van het formulier vermeld in bijlage I en moet aan de inspecteur-generaal worden gericht.
  In de afwijkingsaanvraag worden minstens vermeld :
  1° de identiteit van de aanvrager;
  2° de aard van de verrichting waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;
  3° de reden die opgegeven wordt voor de afwijkingsaanvraag onder de redenen bedoeld in artikel 5, § 2, 1° tot en met 5°, van de wet over natuurbehoud;
  4° de betrokken vogelsoorten en voor elke soort het aantal betrokken specimens;
  5° de middelen, tuigen en methodes die, in voorkomend geval, ingezet dienen te worden;
  6° de middelen, tuigen en methodes die verboden zijn voor de uitvoering van de afwijking;
  7° de plaatsen waar de afwijking dient te gelden;
  8° de periode en de duur waarin de afwijking dient te gelden;
  9° het bewijs dat er geen andere oplossing voldoening schenkt;
  10° het bewijs dat de afwijking geen schade toebrengt aan het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken vogelsoorten.
  § 2. De aanvraag dient te worden gestaafd door elk stuk aan de hand waarvan de inspecteur-generaal zich ervan kan vergewissen dat de voorwaarden bedoeld in § 1, tweede lid, punten 9° en 10°, vervuld zijn.

  Art. 4. Indien de aanvraag onvolledig is dan wel onjuist is ingevuld, licht de inspecteur-generaal de aanvrager daar vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag over in, waarbij hij om de ontbrekende inlichtingen verzoekt.
  Binnen de vijftien dagen na ontvangst van de volledige aanvraag verzoekt de inspecteur-generaal om het advies van de raad.

  Art. 5. De inspecteur-generaal beslist over de aanvraag en licht er de aanvrager uiterlijk binnen de drie maanden volgend op de ontvangst van de volledige aanvraag over in. Als die termijn éénmaal verstreken is, wordt de aanvraag geacht verworpen te zijn.
  In geval van behoorlijk door de aanvrager met redenen omklede spoedeisendheid worden de termijnen bedoeld in artikel 4, tweede lid en in het eerste lid, tot respectievelijk 8 dagen en 30 dagen maximum teruggebracht.

  Art. 6. De afwijkingstoelatingen betreffende de niet gewoonlijk gekweekte kweekvogels en de categorie andere kweekvogels, evenals de toelatingen voor het wetenschappelijk onderzoek, worden in een register van de dienst bijgehouden.
  De inlichtingen betreffende de soorten waarvoor die afwijkingstoelatingen gelden, zijn toegankelijk op de Natura 2000-website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

  Art. 7. Elke afwijkingsgerechtigde dient in het bezit van die afwijking te zijn bij de uitoefening van de activiteiten die de toekenning ervan verantwoord hebben.

  Art. 8. Een beroep kan worden ingediend bij de minister :
  1° tegen de beslissing tot weigering om een afwijking van de verbodsbepalingen van artikel 2 va n de wet over natuurbehoud toe te kennen;
  2° tegen elke aanvraag tot afwijking die geacht wordt verworpen te zijn;
  3° tegen elke beslissing van de gemachtigde om de identificatiekaart af te leveren.
  De minister beslist over de beroepen binnen de maand volgend op diens ontvangst.

  Art. 9. Het niet inachtnemen van de bepalingen van de artikelen 2 tot en met 14 of elk gebruik van de afwijking buiten de bij dit besluit vastgestelde perken kan aanleiding geven tot een onmiddellijke intrekking van de afwijking.

  TITEL 2. - Bijzondere bepalingen.

  HOOFDSTUK I. - Het ringen of het merken.

  Art. 10. De toelatingen om de wilde vogels te ringen of te merken om hen te bestuderen kunnen aangevraagd worden door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, hierna "het instituut" genoemd, en door de Directie Natuur, Jacht en Visvangst, in opdracht van de onderzoekers die er de aanvraag toe indienen.
  Op grond van het activiteitenverslag dat jaarlijks over het ringen opgesteld wordt door het Instituut, evenals van de daarop betrekking hebbende publicaties, maakt de Directie Natuur, Jacht en Visvangst de samenvattende gegevens over de wetenschappelijke informaties over die praktijk in het Waalse Gewest bekend op de Natura 2000-website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

  Art. 11. Naast de aanwijzingen bedoeld in artikel 3 moeten in de aanvraag tot toelating voor het ringen of het merken de plaatsen vermeld worden die doorgaans door de aanvrager bezocht worden.

  Art. 12. De inspecteur-generaal beslist over de aanvraag bedoeld in artikel 11 binnen de drie maanden volgend op de ontvangst ervan.

  Art. 13. Bij vangstverrichtingen met het oog op het ringen of het merken moeten de middelen en de installaties constant en rechtstreeks bewaakt blijven door de afwijkingsgerechtigde.

  Art. 14. De ringen moeten een diameter hebben die zodanig is aangepast dat ze de vogel niet kunnen kwetsen.

  HOOFDSTUK II. - Het houden van uit de kweek voortkomende vogels.

  Afdeling 1. - De erkende groeperingen.

  Art. 15. § 1. De minister kan groeperingen van vogelliefhebbers erkennen.
  Om erkend te worden, dient de groepering aan de volgende voorwaarden te voldoen :
  1° als vereniging zonder winstgevend doel samengesteld zijn overeenkomstig de wet van 2 mei 2002 over de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen zonder winstgevend doel en de stichtingen;
  2° in minstens drie provincies van het Gewest actief zijn;
  3° één van volgende maatschappelijke doeleinden hebben :
  a) informatie en bevordering van het kweken van kweekvogels;
  b) organisatie van tentoonstellingen van kweekvogels, met inbegrip van tentoonstellingen bestemd voor zangwedstrijden voor vinken;
  c) de afgifte van ringen voor de kweek aan de leden;
  d) de valkerij.
  § 2. De minister beslist binnen drie maanden over de aanvraag tot erkenning. De erkenning geldt voor een hernieuwbare duur van vijf maanden.

  Art. 16. De minister kan de erkenning opschorten voor een duur van niet langer dan twaalf maanden ofwel de erkenning intrekken indien vastgesteld wordt dat :
  1° de erkende groepering het plegen van overtredingen van de regelgeving over de vogelbescherming toelaat;
  2° de erkende groepering de ringen bestemd voor de kweek niet aan diens leden verspreidt die zich tot hem hebben gericht krachtens artikel 18, § 1, eerste lid;
  3° de erkende groepering de lijst van diens leden die een ring hebben gekregen krachtens artikel 18, § 3, eerste lid, niet aan de dienst overmaakt;
  4° de groepering zich verzet tegen de controle door de dienst op diens maatschappelijke of bestuurlijke zetel.

  Afdeling 2. - Voorwaarden voor de vogelkweek.

  Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.

  Art. 17. Elke kweekvogel moet geringd worden door middel van een cirkelvormige ring bestaande uit één stuk dat bij de vervaardiging ervan volledig gesloten wordt.
  De gesloten ringen worden, al naar gelang van het soort, om het loop- of scheenbeen van het jong geschoven. Het moet onmogelijk zijn om in een later groeistadium van de vogel de ring af te schuiven zonder schade voor de vogel of vervorming van de ring.
  De ringen worden zodanig ontworpen dat de diameter noch door een scheikundig proces noch door een natuurkundig proces vervormd kan worden.

  Art. 18. § 1. De gesloten ringen worden afgeleverd door de erkende groeperingen.
  De dierentuinen kunnen evenwel hun eigen gesloten ringen aanbrengen.
  § 2. Op elke gesloten ring die is afgeleverd door een erkende groepering zijn minstens aanwezig, een letterwoord waardoor de erkende groepering die de ring afgeleverd heeft, erkend kan worden, een letter waarmee de binnendiameter van de ring aangegeven wordt, het jaartal en een nummer voor de identificatie van de kweker die de ring gekregen heeft.
  De dierentuinen die hun eigen gesloten ringen gebruiken, moeten er minstens op aanbrengen : een letter waarmee de binnendiameter van de ring aangegeven wordt en een letterwoord voor de identificatie van de dierentuin.
  § 3. De erkende groeperingen delen jaarlijks tegen uiterlijk 31 maart de lijst van de kwekers aan wie ringen zijn afgeleverd, evenals hun adres en het aantal ringen die aan elke kweker is afgeleverd, aan de dienst mee.
  De uitbaters van dierentuinen delen jaarlijks tegen uiterlijk 31 maart het aantal gesloten ringen die zijn aangebracht op de in de tuin gehouden vogels, aan de dienst mee.

  Art. 19. Het is verboden vogels voortkomend uit de kweek opnieuw in de natuur los te laten.

  Onderafdeling 2. - Gewoonlijk gekweekte kweekvogels.

  Art. 20. De maximumdiameter van de ringen door gewoonlijk gekweekte kweekvogels en de letter waarmee die diameter wordt aangegeven, worden vastgesteld in bijlage 2.

  Onderafdeling 3. - Niet gewoonlijk gekweekte kweekvogels.

  Art. 21. § 1. Elke kweker die niet gewoonlijke gekweekte kweekvogels houdt of wenst te houden, dient zich kenbaar te maken bij de ingenieur-houtvester van het ambtsgebied en de betrokken soort(en) vermelden.
  § 2. De ingenieur-houtvester of diens gemachtigde begeeft zich bij die kweker om meer bepaald op grond van de criteria inzake verlichting, verluchting, hygiëne en een ruim voldoende beschikbare ruimte die in verhouding staat tot de omvang van de betrokken soorten en het aantal specimens die gekweekt zullen worden, na te zien of hij over de gepaste installaties beschikt om de betrokken soort(en) te kweken.
  § 3. In voorkomend geval maakt de ingenieur-houtvester zijn opmerkingen met betrekking tot de installaties aan de kweker over.
  In dat geval licht de kweker de ingenieur-houtvester binnen de maand volgend op de ontvangst van de opmerkingen schriftelijk in over de maatregelen die hij getroffen heeft om de installaties aan te passen volgens de gemaakte opmerkingen.
  § 4. Indien de ingenieur-houtvester meent dat er niet voldoende rekening is gehouden met zijn opmerkingen, kan hij weigeren om de in artikel 23 bedoelde identificatiekaart af te geven.